Een kort kerstverhaal, wat ik in 2018 schreef voor een online schrijf community.
Ik wilde eigenlijk niet eens een kerstboom . Het was een vrijdagavond, koop avond. Ik was na mijn werk nog snel even de stad was ingegaan voor wat boodschappen. En zoals ik al zei; ik was dus niet van plan een kerstboom in huis te halen – ik gruwde bij de gedachte alleen al om die slinger met lampjes opnieuw uit de knoop te moeten halen – maar iets haalde me over. Misschien was het de twinkelende verlichtte engelenvleugels boven de winkelstraat, de decadent versierde etalages vol kleurige en glimmende kerstballen of de vlaag van dennengeur die me vanaf het dorpsplein tegemoet kwam, maar ik herinner me nog dat ik dacht; weet je wat, ik ga toch een kerstboom kopen. En nieuwe lampjes.
Voor de grote kerk, rondom een vaal rode container met een lichtsnoer aan het dak, om hem iets feestelijker te laten ogen, stonden rijen met sparren in diverse soorten en maten. Ik keek wat rond tussen de zee van groen om me heen en wachtte tot iemand me zou komen helpen. Na een paar minuten stond ik nog steeds alleen. Ik wilde net gaan roepen, toen er een man het pad ingestapt kwam .
‘Kan ik je helpen?’ Nonchalant met zijn handen in zijn zakken kwam hij op me af gelopen.
‘Ik ben op zoek naar een kerstboom.’
Ik had pas door hoe idioot dat klonk, tussen al deze kerstbomen, toen hij voor me stond en naar me grijnsde. ‘En heb je er al één gevonden?’
Hij was niet veel ouder dan ik, de verkoper van Westenberger Kerstbomen, dat stond op het gewatteerde jack dat hij droeg. Hij had een wollen sjaal om zijn hals gewikkeld en zijn korte donkere haar piekte onder zo’n ouderwetse pet vandaan die normaal alleen door opa’s gedragen wordt. Maar hem stond het. En dat niet alleen; het maakte hem zelfs charmant. Zo charmant dat mijn hart plotseling in mijn borstkas begon te bonzen.
‘Wat voor soort boom zoek je?’ vroeg hij, haalde een hand uit zijn zak en gebaarde om zich heen. ‘Een fijnspar, een Nordmann, een blauwspar?’
‘Een blauwspar?’ herhaalde ik. ‘Zijn groene kerstbomen uit de mode?’
Hij schoot in de lach en ik vergat abrupt dat ik hem een domme vraag gesteld had. Het gele licht van de kerstverlichting glinsterde als sterretjes in zijn donkere ogen. Pas toen het stilviel voelde ik mijn wangen branden, maar niet van schaamte.
‘Kom mee, ‘ zei hij en wenkte me. ‘Je hebt duidelijk professionele hulp nodig.’
Toegegeven, op dat moment had ik elke boom die hij me aangeboden had meteen gekocht, maar ik wilde dit moment zo lang mogelijk rekken.
‘Je kunt het nu in het donker misschien niet zo goed zien,’ zei hij, terwijl hij even verderop een boom uit de rij pakte en rechtop zette, “maar een blauwspar heeft – zoals de naam al zegt – een soort blauw-grijze gloed. Hij heeft een piramidevorm met mooie uitwaaierende takken, de naalden vallen niet snel uit en niet onbelangrijk; hij ruikt heel lekker.’
Dat geloofde ik meteen. Volgens mij rook deze man naar cederhout en dennennaalden en een warm haardvuur.
‘Met of zonder kluit?’
‘Wat?’ Ik knipperde met mijn ogen. De knappe kerstbomenverkoper staarde me vragend aan.
‘De blauwspar.’ Hij wees met de wijsvinger van zijn leren handschoen naar de boom in zijn andere hand.
‘Oh ja,’ antwoordde ik stamelend op zijn doodeenvoudige vraag. ‘Doe maar zonder, dan hoef ik hem geen water te geven.’
Hij lachte opnieuw. ‘Of je doet net als ik,’ zei hij bijna fluisterend alsof hij me een geheim wilde vertellen. ‘En je koopt een kunstboom.’
‘Wacht even,’ reageerde ik quasi-geschokt. ‘Je staat hier echte bomen te verkopen en je hebt zelf zo’n nep ding?’
‘Ter verdediging, ik verkoop maar twee weken per jaar kerstbomen, om mijn oom te helpen.’ Hij tikte op het logo op zijn borst. ‘En nepplanten zijn gewoon een stuk praktischer én gaan tenminste niet dood. ‘
‘Laat je oom het maar niet horen,’ plaagde ik hem.
Hij legde zijn vinger op zijn omhoog gekrulde lippen.
‘Maar dan weet je er nog best veel over te vertellen, ‘ zei ik bewonderend.
Hij tilde de kerstboom op en gooide hem over zijn schouder. ‘Wikipedia.’ zei hij met een knipoog. Ik kon alleen maar verlegen glimlachen.
Aan het einde van het pad, naast de container, stond een verpakkingskoker waar de kerstbomen aan een kant ingaan en aan de andere kant met een wit omhulsel er weer uitkomen.
‘Hoeveel kost hij eigenlijk?’ vroeg ik, terwijl ik mijn portemonnee uit mijn tas haalde.
‘Deze zijn wel iets duurder,’ antwoordde hij. ‘45 euro.’
Een rib uit mijn lijf dus, maar ik kon en wilde niet meer terug. Hij was het meer dan waard en daarmee bedoel ik niet de boom.
‘Nog een reden waarom ik er al jaren geen koop,’ zei hij. Met een soepele beweging tilde hij de boom op en duwde hem met de stam vooruit in het apparaat. ‘Dat geld geef ik liever uit aan andere dingen.’
‘Zoals?’ vroeg ik nieuwgierig.
‘Een goed stuk biefstuk, een fles wijn…’
‘Klinkt lekker…’
We glimlachten veelbetekenend naar elkaar, net zolang als de blauwspar door het luidruchtig ratelende apparaat getrokken werd. Ik kon niet wegkijken, zelfs al had ik het gewild. Hij was wat Mariah Carey voor kerst wilde en aan wie George Michael zijn hart gegeven had. Ik had het allang niet koud meer. Ik gloeide onder mijn jas. Toen de hele boom verpakt was en het apparaat plotsklaps stilviel klonk er een lage mannenstem over het plein.
‘Stan!’ Alsof we betrapt werden keken we tegelijkertijd om. Stan. Zo heette de knappe kerstbomenverkoper dus. Verderop stond een oudere man – ongetwijfeld zijn oom – met een gezin bij zich. ‘Ben je bijna klaar? Kan jij deze mensen even helpen?’
Stan stak zijn duim in de lucht. ‘Ik kom eraan,’ riep hij. Mijn hart zonk als een loodzware steen in mijn schoenen nu ik wist dat onze ontmoeting voorbij was. ‘Hier,’ Ik gaf hem een briefje van vijftig. ‘Laat de rest maar zitten. Stan pakte het aan, bedankte me beleefd en stak het in zijn jaszak.
‘En sorry nog,’ verontschuldigde ik mezelf. ‘Voor het oponthoud.’ Met mijn hand pakte ik de blauwspar vast, klaar om af te druipen, maar Stan liet hem niet los. Zoals hij naar me keek, alsof hij zoveel meer wilde zeggen dan die laatste zin. ‘Misschien hou ik juist jou wel op…’
En weg was hij. Naar de volgende klant. Ik staarde hem na, met een veel te dure blauwspar in mijn handen en mezelf afvragend hoe stom het zou zijn om er morgen nog een te gaan kopen. Maar dat deed ik niet. Het is nu elf maanden, twee weken en drie dagen geleden.
Ik was te schijterig om terug te gaan en ik durfde zelfs pas in januari mijn beste vriendin Bibi over Stan te vertellen. Samen hebben we naar hem gezocht op internet, op Facebook en Instagram, maar zonder resultaat. Het enige lichtpuntje was een advertentie van Westenberger Kerstbomen op de website van de regionale krant dat ze ook dit jaar weer op het dorpsplein zouden staan.
En dus ben ik nu weer onderweg naar de stad. Eerst naar Starbucks, daarna met knikkende knieën een kerstboom kopen. Met twee grote bekers hot chocolate en een nerveuze knoop in mijn maag wandel ik richting de kerk. Wat als hij me niet herkent? Wat heel logisch zou zijn, aangezien we elkaar maar vijf minuten hebben gezien en gesproken. En dat is elf maanden geleden. Ik haal een keer diep adem .
Net als vorig jaar zie ik niemand tussen de bomen, maar als ik naar achteren loop zwelt mijn hart op. Daar staat Stan, tegen de container aangeleund, zijn handen over elkaar wrijvend. Als hij opkijkt vanonder zijn pet zie ik eerst geen enkele blik van herkenning, maar dan trekt tot mijn opluchting een brede glimlach over zijn gezicht, precies zoals ik me herinner. Mijn buik kriebelt.
‘Hé!’ begroet hij me alsof we elkaar gisteren nog gezien hebben. Hij is niets veranderd, alleen zijn kaaklijn is minder geschoren. ‘Toch maar weer een echte boom dit jaar?’
‘Nah,’ Ik schud mijn hoofd. ‘Ik geef mijn geld liever uit aan warme chocolademelk.’ Ik steek één van de twee bekers naar hem uit. ‘Voor jou,’ zeg ik. ‘Of mag je niet drinken tijdens het werk?’ voeg ik er als grapje aan toe.
Voordat hij kan antwoorden galmt er een mannenstem uit de container.
‘Stan!’ Het hoofd van zijn oom steekt om de hoek. ‘Kom je even helpen met die aggregaat?’ Stan knikt en als zijn oom weer verdwenen is, grijnst hij. ‘Ik heb een déjà vu, geloof ik.’
Voorzichtig pakt hij de beker van me over en waar zijn vingers de mijne raken tintelt het.
‘Dank je wel, …?’ Vragend kijkt hij me aan.
‘Liz,’ zeg ik.
‘Oké, Liz,’ glimlacht hij .‘Als jij nu even hier wacht …” hij geeft me zijn beker terug en legt zijn hand op mijn arm. Zijn ogen twinkelen. ‘Ik wil niet nog eens een jaar wachten om je op dat wijntje te trakteren.’